VAKnieuws 2021
sorteer op datum sorteer op nummer | |
---|---|
21002
GGZ: algemene beginselen zijn onderdeel van klachtgrondenHoge Raad der Nederlanden, 18-12-2021 ECLI:NL:HR:2020:2096 Jurisprudentie - RechtseenheidGGZ 2:1 e.v. 8:9 Wvggz Rechtsvraag Kan er geklaagd worden over de algemene beginselen van hoofdstuk 2 Wvggz (bijv ultimum remedium, subsidiariteit, doelmatigheid, deelname maatschappelijk leven etc)? OverwegingBij een klacht over een beslissing op de voet van art. 8:9 Wvggz kan derhalve ook worden aangevoerd dat bij het nemen van die beslissing de uitgangspunten van hoofdstuk 2 niet in acht zijn genomen. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, doet daaraan niet af dat hoofdstuk 2 van de wet niet wordt genoemd bij de klachtgronden van art. 10:3 Wvggz, noch dat in art. 8:9 Wvggz geen specifieke bepalingen uit dat hoofdstuk zijn vermeld. (Zie voor mate van spoedeisende verstrekking schriftelijke kennisgeving verplichte zorg r.o. 4.3.3 en 4.3.4). |
|
21131
Verwekker, DNA-onderzoek en belangenafwegingHoge Raad der Nederlanden, 10-12-2021 ECLI:NL:HR:2021:1851 Jurisprudentie - RechtsontwikkelingGezag en omgang 8 EVRM, 1:377a BW Rechtsvraag Heeft het hof ten onrechte het verzoek van de (vermeend) verwekker om een DNA-onderzoek afgewezen? OverwegingHet antwoord op de vraag of, indien de man, zoals hij gemotiveerd heeft gesteld, de verwekker is, omgang tussen de man en het kind of het verstrekken van informatie over het kind aan de man, in het belang van het kind is, wordt mede bepaald door het belang van het kind om een band op te bouwen met zijn biologische vader en het risico van verstoring van het gezinsleven van het kind met zijn wettelijke ouders en hun tweede kind. Beantwoording van die vraagt vergt dus een belangenafweging aan de hand van de bijzonderheden van het concrete geval. Indien omgang met de man en het verstrekken van informatie aan de man, aannemende dat deze de verwekker van het kind is, niet in het belang van het kind wordt geoordeeld, is de vordering van de man tot medewerking aan een DNA-test evenmin toewijsbaar. Indien het belang van het kind wel gediend is met omgang met de man of het verstrekken van informatie aan de man, aannemende dat deze de verwekker is, kan de rechter op de voet van de art. 194-200 Rv een DNA-onderzoek gelasten, in het bijzonder indien op grond van de gebleken feiten en omstandigheden aannemelijk is dat de man de verwekker van het kind kan zijn. De slotsom is dat de hiervoor weergegeven klachten van het middel doel treffen en dat het bestreden arrest niet in stand kan blijven. Opmerking verdient nog het volgende. Anders dan de man heeft aangevoerd, volgt uit het recht van het kind om te weten van wie het biologisch afstamt, niet dat het verzoek van de man om de verweerders te verplichten mee te werken aan een DNA-onderzoek, uitsluitend wegens zeer bijzondere en zwaarwegende omstandigheden kan worden afgewezen. Weliswaar kan een verzoek van het kind op de voet van art. 1:207 BW tot vaststelling van het ouderschap van de verwekker niet worden afgewezen op grond van een belangenafweging, maar in deze zaak heeft het kind niet verzocht om vaststelling van het biologische ouderschap van de man.
Binnenkort:
Hoe coacht u uw cliënt in kinderontvoeringszaken |
|
21132
Crisismaatregel voor de ene zus en voortzetting voor de andere zusHoge Raad der Nederlanden, 10-12-2021 ECLI:NL:HR:2021:1847 Jurisprudentie - GeschilbeslechtingGGZ 7:7 Wvggz Rechtsvraag Heeft de rechtbank een machtiging tot voortzetting van een crisismaatregel kunnen afgeven zonder dat aan de wettelijke vereisten was voldaan aangezien de crisismaatregel was afgegeven voor de tweelingzus van betrokkene? OverwegingDe rechtbank heeft acht geslagen op de melding namens de geneesheer-directeur aan de officier van justitie inhoudende dat de crisismaatregel en de medische verklaring abusievelijk de naam van de tweelingzus van betrokkene en niet die van betrokkene zelf vermelden. Deze melding strookt met de verantwoordelijkheid van de geneesheer-directeur voor een compleet samengesteld dossier en de kwaliteit daarvan en past in zijn adviserende rol bij de voorbereiding van een verzoekschrift voor een machtiging tot verplichte zorg, die onder meer meebrengt dat hij de officier van justitie op de hoogte stelt van kennelijke fouten in het dossier. Daarnaast heeft de rechtbank tijdens de mondelinge behandeling geverifieerd of de crisismaatregel ten aanzien van betrokkene was afgegeven en ten uitvoer gelegd. Betrokkene heeft dit bevestigd. Op grond van het voorgaande mocht de rechtbank ervan uitgaan dat de medische verklaring en de crisismaatregel die op naam van de tweelingzus van betrokkene waren gesteld, in werkelijkheid betrekking hadden op betrokkene en dat dit voor betrokkene ook duidelijk was. De rechtbank heeft geen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door onder die omstandigheden de machtiging tot voorzetting van de crisismaatregel ten aanzien van betrokkene af te geven. Het middel faalt. |
|
21001
Geen nietig exploot nu woonplaats van de eiser/verweerder niet op de dagvaarding staatHoge Raad der Nederlanden, 18-12-2020 ECLI:NL:HR:2020:2101 Jurisprudentie - RechtsontwikkelingProcesrecht 45, 121 Rv Rechtsvraag Is het exploot nietig omdat de betekening door deurwaarder is geschied zonder vermelding van de woonplaats van verweerster omdat zij 'geheim adres' heeft? OverwegingNiet-naleving van art. 45 lid 3 Rv ten aanzien van de vermelding van de woonplaats van (i) degene op wiens verzoek de betekening geschiedt (lid 3 onder b) (hierna: de eiser), en (ii) degene voor wie het exploot is bestemd (lid 3 onder d) (hierna: de verweerder), levert ingevolge die bepaling in beginsel gebreken op die als nietigheidsgronden zijn aan te merken. De vraag of in een concreet geval de nietigheid van het exploot op een van deze gronden moet worden uitgesproken, hangt af of aannemelijk is dat de verweerder door het gebrek onredelijk is benadeeld in een belang dat wordt beschermd door de geschonden norm dat de woonplaats van de eiser en de woonplaats van de verweerder in het exploot moeten worden vermeld. Voor het exploot van betekening van het oproepingsbericht geldt bovendien dat de rechter op de voet van art. 121 lid 3 Rv de nietigheid van het exploot uitspreekt als aannemelijk is dat het exploot de verweerder als gevolg van het gebrek niet heeft bereikt. Vermelding van de woonplaats dient ter identificatie van de in het exploot genoemde personen. Hieruit volgt dat van onredelijke benadeling in de zin van art. 66 lid 1 Rv geen sprake is, indien ondanks het niet vermelden van de woonplaats van de eiser of de verweerder, geen misverstand kan bestaan over de identiteit van deze personen. In dat geval brengt de niet-naleving van art. 45 lid 3, aanhef en onder b of d, Rv geen nietigheid van het exploot mee.
Binnenkort:
Stellen en bewijzen |